De bestuursrechtspraak heeft in het kader van de kinderopvangtoeslag forse kritiek te verwerken gekregen wegens de marginale toets van de belangen van rechthebbenden. Ook gemeenten ondervinden veel kritiek bij de uitoefening van de Participatiewet.

De kritiek op de bestuursrechtspraak heeft geleid tot een aanpassing van de evenredigheidstoets. Artikel 3 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat het bestuursorgaan de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afweegt, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

De terughoudendheid van toetsing aan het evenredigheidsbeginsel ligt in de zinsnede “voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit”.  De bestuursrechter heeft de afgelopen jaren geoordeeld dat de wetgeving geen ruimte bood voor een ruimere toetsing. Dit gaat nu veranderen op basis van een conclusie van de staatsraad advocaatgeneraal. Een conclusie is een vorm van juridische tegenspraak die bijdraagt aan de rechtsontwikkeling.

De voornaamste aanbevelingen zijn:

  1. Bij het toetsen van de evenredigheid van een bestuurlijke maatregel zou de bestuursrechter moeten aansluiten bij de drietraps-evenredigheidstoets uit het Europese recht. Dat betekent dat een bestuurlijke maatregel moeten worden beoordeeld op (1) geschiktheid voor het nagestreefde doel, (2) noodzakelijkheid (is er geen minder ingrijpende maatregel die even effectief is?) en (3) de maatvoering van de bestuurlijke maatregel.
  2. Hoe indringend de bestuursrechter de evenredigheid van een bestuurlijke maatregel beoordeelt, zou moeten afhangen van het gewicht van de algemene en particuliere belangen die bij zo’n maatregel een rol spelen en van de vraag in hoeverre de maatregel de grondrechten aantast.
  3. In welke gevallen een bestuurlijke maatregel kan worden opgelegd, kan zijn geregeld in beleid, een algemeen verbindend voorschrift (bijv. een ministeriële regeling) of een wet die door het parlement is aangenomen. In de eerste twee gevallen wordt de rechterlijke evenredigheidstoets niet beperkt door de Grondwet of enig andere regel. Dat ligt anders als de maatregel wordt opgelegd op grond van een wet die door het parlement is aangenomen. Dan is er in beginsel alleen ruimte voor een evenredigheidstoets als daar een basis voor is in het Europees recht of rechtstreeks werkend internationaal recht. De bestuursrechter kan wel de wet zoveel mogelijk uitleggen in het licht van de algemene rechtsbeginselen, waaronder het evenredigheidsbeginsel. Biedt dat geen soelaas, dan kan de bestuursrechter de wet niet onverbindend verklaren. Hij kan de wet wel in een concrete zaak buiten toepassing laten, maar alleen als de onevenredigheid het gevolg is van een omstandigheid die de wetgever niet in zijn afwegingen heeft betrokken. Als de aanbevelingen uit de conclusie worden overgenomen en dus door de bestuursrechter zouden worden toegepast dan betekent dat een aanzienlijke verbetering van de rechtsbescherming van belanghebbenden.

Een en ander zal ook van belang zijn voor mensen die onder bewind zijn gesteld en waarvoor de bewindvoerder verantwoordelijk is voor de behartiging en bescherming van de individuele belangen. De verruiming van de toetsing van o.a. het evenredigheidsbeginsel door een grotere mate van individualisering betekent dus voor bewindvoerders een scherpere beoordeling van beschikkingen van de overheid in het kader van de rechtsbescherming.

 

Wil jij zelfstandig ondernemen als bewindvoerder? Bekijk dan nu onze Praktijkopleiding Bewindvoering voor meer informatie.

 

Op jouw groei,
Cees Rootjes

})

Interesseformulier'Praktijkopleiding Mentorschap'

Indien je meer informatie wilt over het curriculum, de studiebelasting en lesvorm van de Praktijkopleiding Mentorschap dan nemen we graag met jou contact op. 

You have Successfully Subscribed!